Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Op elken [6]eersten [dag] [7]der week, leggen [8]een iegelijk van u [9][iets] bij zichzelven weg, [10]vergaderende een schat, naar dat hij [11]welvaren verkregen heeft; opdat de verzamelingen [12]alsdan niet [eerst] geschieden, wanneer ik gekomen zal zijn. 6. Gr. enen. Hebr. Zie dergelijke wijze van spreken Gen.1:5; Dan.9:1. Zie ook Matth.28:1; Mark.16:9; Luk.24:1. 7. Gr. der sabbaten, waardoor de gehele week dikwijls wordt genoemd. Zie Mark.16:9; Joh.20:1. Deze eerste dag wordt van Johannes genaamd des Heeren dag, Openb.1:10, omdat de Heere Christus op dien dag van de doden is opgestaan. Op dezen dag plegen de apostelen hunne vergaderingen te houden; Joh.20:19,26; Hand.20:7. 8. Namelijk lidmaat uwer gemeente, die enige middelen heeft. 9. Namelijk om tot de nooddruft der armen gegeven te worden. Want altemet wat weg te leggen, bezwaart zozeer niet, en veel kleine maken een grote. 10. Dat is, alzo mettertijd gelijk een schat bijeenbrengende. Of, verzekerd zijnde dat gij u daarmede een schat zult vergaderen in den hemel; Matth.6:20. 11. Het Griekse woord betekent eigenlijk een goeden weg of reis hebben, gelijk Rom.1:10, en wordt bij gelijkenis voor allerlei voorspoed genomen. Elkeen moet dan geven naar dat hem de Heere gezegend heeft; 2 Kor.8:12. 12. Namelijk hetwelk alsdan inderhaast zo bekwamelijk en vruchtbaar voor de armen niet zal kunnen geschieden.